Samenvatting examen Nederlands 6de middelbaar juni
Dit is een samenvatting van het vak Nederlands voor het examen van juni voor het 6de middelbaar. De leerstof is gebasseerd op het boek “Frappant”.
In deze kadertjes zal je belangrijke begrippen en definities vinden
Disclaimer: dit is slechts een samenvatting, hoewel ik probeer om deze zo volledig mogelijk te maken adviseer ik ook zeker de cursus raad te plegen.
15. De column
15.1 De column
Eigenschappen van de column:
- Kort en hoort vaak thuis in een vaste rubriek in een krant of tijdschrift
- Gaat over herkenbare vaak actuele onderwerpen uiit de samenleving en uit het persoonlijk leven van de schrijver
- Bevat de persoonlijke mening van de schrijver en wordt meestal in de “ik”-vorm geschreven
- Wil de lezer overtuigen en doen nadenken maar ook amuseren
- Maakt veel gebruik van humoristische ondertonen en overdrijvingen
15.2 Het hoofdartikel
De column heeft als tegenhanger het “hoofdartikel” (ook wel het edotriaal genoemd)
Dit heeft als eigenschappen:
- Heeft als doel de lezer informeren, doen nadenken
- Het taalgebruik is zakelijk, wordt meestal in de wij-vorm geschreven (mening van de krant)
- Het onderwerp gaat over iets actueel of over maatschappelijke tendensen
16. Hier spreekt men Nederlands
16.1 Afrikaans
16.1.1 Afkomstig van het zeeuws?
Het Afrikaans stamt niet af van het Zeeuws:
- Voornaamwoorden: hulder, wulder, julders
- Geen typische zeeuwse klankverschillen
16.1.2 Afkomstig van het Hollands:
Ja, want:
- Voornaamworden: julle, hulle
- Zelfstandige naamwoorden: seun (betekent zoon), deur (betekent door)
- Verkleinwoorden: -tjie
Het is niet vreemd dat er Hollandse invloeden zijn in het Afrikaans, de eerst kolanisatoren waren immers Hollanders.
16.1.3 Invloed van andere talen
Ook andere talen hebben een invloed gehad op het Afrikaans:
- Vanuit het Engels: hoe om te (afkomstig van How to)
- Creools Portugees: vola: baby
- Maleis: baie (betekent veel) pas wel op sobaie en hoebaie bestaat niet in het Afrikaans (dit is onvolledige taalverwerving)
16.1.4 Tweedetaalverwerving en oorzaken van vreemde invloeden in het Afrikaans
Vreemdetaalverwerving = het leren van een vreemde taal in eigen omgeving
Tweedetaalverwerving = leren van een vreemde, tweede zaal in de omgeving van waar ze gesproken wordt
Bij tweedetaalverwerving treed er vaak interferentie op.
Interferentie = wanneer een taalgebruiker elementen uit zijn eigen moedertaal gaat toepassen op de vreemde taal.
Door de interferentie kunnen er pidgintalen opkomen. Als deze taal de moedertaal van iemand wordt dan spreken van een creolen taal.
16.1.5 Grammaticale verschillen van het Afrikaans
Het Afrikaans is verwant met het Nederlands maar het toont een aantal typische kenmerken:
- Orthografisch: tendens tot vereenvoudiging.
- y dient voor zowel ei als ij
- ou dient voor zowel ou als au
- fonetische spelling
- Fonologisch: heel wat klankveranderingen:
- “z” -> s
- ch -> “g” of “gg”
- v tussen twee klinkers wordt “w”
- “ieuw” -> (monoftong) nuus in de plaats van nieuws
- klinkerclusters worden vereenvoudigd
- fonomenen worden uitgestoten (oë = ogen)
- Morfologisch:
- Deflexie: werkwoorden worden niet of nauwelijks vervoegt
- Verkleinwoorden doorgaans met “tjie”
- naamvallen bestaan niet
- Eén lidwoord “die”
- De meervouds “s” primeert
- Genitief “se”
- Eén betrekkelijk voornaamwoord “wat”
- Syntaxis:
- dubbele negatie (hij kan niet slaap nie)
- nevenschikking (hij loop en lees) -redupblicatie (gou-gou)
- Onvoltooid verleden tijd wordt meestal vervangen door ontvoltooid tegenwoordige tijd en voltooid verleden tijd wordt meestal vervangen door voltooid tegenwoordige tijd
16.2 Het Surinaams
Het Standaardnederlands duidt de variant van het Nederlands aan dat als norm wordt gehanteerd. De norm is gebaseerd op wat sprekers met taalgezag correct vinden: bv. schrijvers, journalisten en politici.
16.2.1 Geschiedenis van het Nederlands in Suriname
- ‘67: zeeuws eskader verovert Suriname van de Engelsen
- Onder de Nederlandse Republiek kreeg Suriname een internationaal karakter:
- Andere talen worden belangrijk: Engels, Portugees, Frans en Duits
- Nederlands overheid verplicht herhaaldelijk om Nederlands te gebruiken in officiële documenten
- Nederlands sprekenden in minderheid
- 1876: invoering van de leerplicht:
- Nederlands in theorie taal van het onderwijs maar er wordt vooral nog Sran gebruikt
- 1975: dekolonisatie
- Sran blijft belangrijkste lingua franca
- Door belangrijke technologische vooruitgang kent het Nederlands een opbloeing. Onderwijs wordt belangrijker.
- Nederlands in de politiek: documenten zowel in het Nederlands als in het Sran gepubliceerd
- In literatuur:
- Proza: Nederlands
- Poezie: Sran
- Conclusie:
- Belangrijkste lingua franca: Sran
- Examentaal: Nederlands
- thuistaal: Sran
- onderwijstaal: Nederlands
Creolentalen ontstaan door de vermenging van talen die vaak niet tot dezelfde taalfamilie behoren. Het eerste stadium daarvan is de pidgin. Wanneer mensen deze taal als moedertaal hanteren noemen we deze taal een creolentaal. Creolentalen volgen het convergentiemodel: verschillende talen convergeren tot één. Het Indo-Europees is een voorbeeld van een convergentiemodel, verschillende talen zijn ontstaan uit één oer-taal.
18. Eten of gegeten worden
18.1 Historische achtergrond Groenten uit Balen
- Wilde staking zonder steun vakbonden (1971)
- Duurde maar liefst 9 werkwoorden
- Locatie Balen
- Kregen steun van de middenklasse
- Arbeiders hebben hun slag thuisgehaald
- Heeft geleid tot golf stakingen
- Gaat over maatschappelijk conflict tussen arbeiders en werkgevers
18.2 Toneelstuk: Groeten uit Balen
18.2.1 De personages
- Opa: is tegen de stakingen (generatiekloof)
- Vader (Jan): staakt, gaat niet meer aan het werk, is in conflict met Opa
- Dochter (Germainie): raakte zwanger van universiteitsstudent Luc
- Moeder (Clara): lijkt eerst tegen de stakingen te zijn, maar steunt daarna haar man.
18.2.2 De Velpondiefstal
- Emotion -> Reflection -> Action
- Emotion: Germainie wordt ontslagen na Velpondiefstal, weer een inkomensverlies.
- Reflection: vader begint na te denken over al het onrecht dat ze hem allemaal aandoen
- Reflection zal dan ook tot action leiden.
- Symbolische betekenis:
- Zwangerschap van Germainie: duidt op viseuze cirkel. Men geraakt maar niet weg uit het milieu
- Velpondiefstal: het gezin aan elkaar lijmen (conflict tussen vader en zoon)
- Realisme: dialecten worden gesproken. Grof taalgebruik hint op beperkte woordenschat van een arm arbeidersgezin.
18.2.3 Realisme en naturalisme
Realisme probeert het leven te tonen zoals het was. Het naturalisme voegt daar aan toe hoe dat allemaal zo gekomen is. Hoe de mens een speelbal is van het noodlot en hoe het gedetermineerd is door gebeurtenissen van het ogenblik, zijn milieu en erfelijke belastingen. De mens is veroordeeld tot fatalisme, het moet zijn noodlot ondergaan.
Groenten uit Balen tussen realisme en naturlisme.
Redenen:
- Germanie kan ontsnappen van haar fatalistisch noodlot. Ze is dus niet meer gedetermineerd omwille van haar afkomst. Ze kan nadat haar vriend zijn studies heeft voltooid trouwen en een beter leven leiden.
18.3 Gezin van Paemel
18.3.1 Personages
- Vader van Paemel (Protoganist): is tegen de stakingen en geloofd niet meer in verbetering
- Eduard (Oponent): kan niet meer tegen het sociale onrecht en wilt staken
- Cordula (Oponent)
- Moeder van Paemel (Bemiddelaar): bekommert zich alleen maar over het huishouden, staat volledig los van enige politiek of filosofische ideeën
- Celisten (Bemiddelaar)
- Romanie (Bemiddelaar)
18.3.2 Gezin van Paemel tegenover een historische achtergrond
In de 19de eeuw waren de sociale omstandigheden zeer slecht.
- Iedereen van het gezin moest gaan werken: ook kinderen!
- Lonen waren laag, men kon amper rondkomen iedereen maand
- Luxe was er niet: leeftomstandigheden waren misserabel
- Voedingsmiddelen waren eenzijdig en heel eenvoudig
- Groot contrast tussen arm en rijk: bourgeoisie en arbeiders.
- Kerk staat eerst achter de rijken maar door figuren zoals Daens gaat ze ook meer de arbeiders verdedigen
18.3.3 Stroming: naturlisme
- Somberheid, fatallisme, pessimisme:
- Het leven van het gezin van Paemel is ellendig. Ze verliezen alles, hun zoon Desiré, hun dochter wordt verkracht en hun boerderij verliezen ze ook
- Determinisme:
- Hun lot ligt in hun bestaan verankerd. Ze zijn afhankelijk van het verpauperd boeren milieu, van hun lage inkomstenbronnen, etc… Ze vechten tegen krachten waartegen ze niet kunnen winnen
- Zelfkant van de maatschappij, afwijkende karakters:
- Cordula en Eduard komein in opstand. Dit wijkt af van wat men normaal verwacht van mensen van hun stand
- Authenticiteit: de personages spreken in het dialect zoals dat verwacht wordt van mensen uit dat milieu.
18.3.4 Naturalistische kenmerken tegenover een historische achtergrond:
- Somber en pessimistisch, fattalisme: in de periode van het naturalisme kon men moeilijk ontsnappen van het noodlot
- Determinisme: in de 19de eeuw was het onmogelijk om je omhoog te werken. Je lot was bepaald door je afkomst
18.3.5 Dialecten
- Woordenschat: dialecten hebben soms een afwijkende woordenschat. bv. West-Vlaams ontleent woorden uit o.a het Frans: taloor.
- Uitspraak: bepaalde klanken kunnen anders uitgesproken worden. bv. hoes, ‘uis’, ‘hois’ voor huis
- Zinleer: woordvolgorde in zinnen kan wijzigen: “Ik heb een band lek” in de plaats van “Ik heb een lekke band”
- Vormleer: andere voltooid deelwoorden gebruiken
18.4 Synthese: vergelijking gezin van Paemel en Groenten uit Balen
Vergelijking op vlak van:
Politieke strijd:
- Gezin van Paemel:
- Kapitalisme vs arme arbeiders
- Vader Paemel heeft geen inzicht in de poltieke en sociale situatie en staat machteloos. Hij is ook zeer getrouw aan het gezag.
- Strijd gaat dus verder binnen het gezin
- Groenten uit Balen:
- Ook strijd tussen twee uitersten
- Maar politieke strijd heeft maatschappelijk draagvlak (middenklasse: studenten, dokters…)
- Ook spitsing binnen het gezin: opa doet lastig
Generatieconflict:
- Gezin van Paemel:
- Conflict tussen vader en Eduard: is heel auteritair voor zijn kinderen en hij begrijpt niet dat Eduard ook hem wilt helpen.
- Groeten uit Balen
- Opa t.o.v Jan
- Jan probeert gezag te hebben over zijn dochter Germanie maar zij probeert los te komen van dit gezag
- Vader (Jan) stelt zich kwestsbaar op
Rol van de vrouw:
- Gezin van Paemel:
- Vrouw redelijk onderdanig, houdt zich enkel bezig met het huishouden en trekt zich niets aan van de politieke en sociale situatie heeft er ook geen inzicht in.
- Groenten uit Balen:
- Vrouw is de spil van het gezin. Ze houdt zich nog vast aan kleinburgelijke waarden maar heeft wel het besef van emancipatie.
Theater van de vierde wand: decors worden zodanig nagebouwd en de situatie wordt zodanig realistisch weergeven dat het lijkt dat het publiek en het toneel wordt gescheiden door een wand, dat het twee apparate werelden zijn maar dat de toeschouwers even door die vierde wand kunnen kijken.
20. Schat, ik heb hoofdpijn: over taalgebruik en context
20.1 Verborgen boodschappen
Deiktische woorden = komt van het Griekse woord “dexis” wat aanduiding betekent. Deiktische woorden zijn verwijzende woorden. Er bestaan een aantal types van dekitische woorden:
- Persoonlijke deixis: verwijst naar personen, bv. ze mistte haar trein
- Plaats deixis: verwijst naar plaatsen, bv. Daar wil ik nooit meer overnachten.
- Tijds dexisis: verwijst naar een bepaalde tijd, bv. Gisteren begonnen de koopjes.
Deiktische woorden hebben enkel een betekenis in een context. Ze kunnen verwijzen naar iets dat al in de tekst geweest is of nog moet komen.
Wanneer een persoon met iemand communiceert gaat hij van bepaalde dingen uit. Hij veronderstelt dingen of maakt presupposities.
In het taalgebruik kan je ook dingen zeggen die dingen impliceren. Dit noemen we de implicatuur. Bv. Een reactie over een samenvatting: “Deze passage van de samenvatting is me niet echt helemaal duidelijk”. Hiermee bedoeld de zender niet alleen dat hij de passage niet goed begrijpt maar ook om de passage te verduidelijken.
20.2 Grondregels van het beleefde taalgebruik
Om het communiceren zo efficient en beleefd mogelijk te houden zijn er een aantal grondregels of maximes.
- Kwantiteit: zeg niet meer of minder dan conversatie vereist
- Kwaliteit: zeg geen dingen waarvan je denkt dat ze niet waar zijn. Zeg ook geen dingen die je niet kunt bewijzen.
- Manier: wees duidelijk. Gebruik geen verwarrend constructies, gebruik geen dubbelzinnigheden en wees kort en duidelijk.
- Relevantie: wees relevant
20.3 Taalgepastheid: denotatie en connotatie
Tijdens communiceren moet je ook gebruik maken van het juiste register. Woorden hebben niet alleen maar een denotatie (woordenboekbetekenis) maar ook een gevoelswaarde (connotatie). Eufinismen en dysfemismen houden hier ook verband mee.
20.4 Modaliteit
Modaliteit is de houding van de spreker tegenover de werkelijkheid. De spreker kan zijn zekerheid, de waarschijnlijkheid, de wenselijkheid, de onmogelijkheid… uitdrukken.
Manier van modaliteit uit te drukken:
- modale werkwoorden: bv. kunnen.
- modale werkwoordstijden: om wens uit te drukken: “had hij maar…”
- modale zinnen: “Ik wou dat…”, “Voor zover ik weet…”
- modaale bijwoorden: bv. vermoedelijk
- intonatie: bv. “Jij weet van niets?”, om aan te duiden dat jij weet dat hij wel van iets weet maar hij het probeert te verbergen.
21. Goed gewonnen is halfbegonnen: Over het essay
21.1 Michel de Montagne
21.1.1 Wie was hij?
- Frans filosoof en schrijver
- 16de eeuw
- Geïnspireerd door Seneca an Luvius
21.1.2 Waarover schreef hij?
Schreef over een breed gamma aan onderwerpen:
- Spijt
- Vriendschap
- Voedsel
21.2.2 Hoe schreef hij?
- Hij nam zichzelf als uitgangspunt (introspectie)
- Hij wilde filosofische waarheden vanuit zichzelf benaderen, was in strijd met filosofische ideeën van eeuwigheid.
- De mens is een constant veranderlijk wezen filosofie kan dus geen eeuwige waarheid zijn.
- Beklemtoonde de bescheidenheid: “Que sais je?”
21.2.3 Hoe benaderde hij filosofie?
- Hij benaderde filosofie veel praktischer, hij geeft eerder praktische wijsheden dan algemene abstracte filosofische ideeën.
- Hij vertrekt vanuit zichzelf om de menselijke natuur te befilosiferen
24. Laat horen wie je bent: over sociale en stilitsiche taalvariatie
24.1 Taalvariatie
- Regionaal:
- Dialect
- Regiolect
- Tussentaal
- Standaardtaal
- Sociaal (sociolecten):
- Beroep of interessegroep (vakjargon)
- Geslacht (man,vrouw)
- Etnische achtegrond (etniolect)
- Sociale klasse
- Opleiding
- Leeftijd
- Nationaal (natiolecten):
- Nederlands-Nederlands
- Belgisch-Nederlands
- Surinaams-Nederlands
- Stillitisch (registers):
- Informeel <-> Formeel
- Spreektalig <-> Schrijftalig
- Modieus <-> archaisch.
Een persoonlijk taalgebruik of idiolect is een taalgebruik dat voor een bepaald persoon typerend is.
24.2 Verschillen in taalgebruik tussen mannen en vrouwen
Mannen | Vrouwen | |
---|---|---|
Algemene communicatie | Instrumentaal en erg informatief | Socio-emotioneel en meta-communicatie |
Sociale indruk | Aggressievere, directere indruk | Hoge sociale status |
Syntactische verschillen | Gebruiken ellipsen, beknopte zinnen | meer modale onzekere constructie |
Lexicale verschillen | Onnodige moeilijke woorden en krachttermen | veel versterkingswoorden en verkleinwoorden |
Gesprekshouding | dominant en sturende houding | willen een prettig en harmonisch gesprek |
24.3 Sociolinguistiek
Een etnolect is een taalvariant die door een specifieke etnische groep wordt gesproken
Beperkte en uitgebreide code. Tussen sociale klassen kan er een verschil in taalgebruik optreden. In een lagere sociale klasse heeft men een beperkte code. Vaak is er dan sprake van een impliciet taalgebruik die alleen door de groep begrepen kan worden. De hogere klasse hebben een universeler taalgebruik en een uitgebreidere code. (Bernstein)
25. Waar liggen de grenzen: over multiculteralisme, racisme en tolerantie
25.1 Woordenschat:
- demarcatiecriterium: scheidingslijn of afbakening
- legitemeren: wettelijk maken
- een polemische stijl: komt van het woord “polimiek” wat pennenstrijd betekent.
- Een repripoque norm: wederzijdse norm
- doos van pandora: een bron van onheil en leed
Twee stromingen in de filosofie van het multiculteralisme:
- De laissez-faire stroming: culturen die bepaalde gebruiken hebben die niet passen bij onze Westerse samenleving mogen toch gewoon verder doen, want het is een deel van hun eigen cultuur
- De we-moeten-ingrijpenstroming: eigen moraal domineert, als een gebruik niet goed valt binnen onze moraal moeten we het kunnen verbieden
25.2 In ongenade
25.2.1 Over het boek
- Boek over een professor die na zijn ontslag zich terugtrekt op een boerderij
- Speelt zich af in Zuid-Afrika na de apartheid
- Professor woont nu samen met zijn dochter
- Professor heeft het niet zo voor zwarte bevolking
25.2.2 Fragment
- Zwarten vallen de boerderije binnen vandaliseren en stelen vanalles
- Professor wordt opgesloten in het toilet
- Tegelijkertijd verkrachten de zwarten de dochter
25.2.3 Intepretatie fragment
- Professor Lurie heeft maatschappelijke verklaring voor de gebeurtenis:
- de ongelijke verdeling van rijkdom tussen blank en zwart is de oorzaak dat de zwarten soms eens moeten gaan halen wat hen toekomt.
- Dochter doet terughoudend over de gebeurtenissen tegenover haar vader. Ze wilt er niets over vertellen en wilt ook niet getroosd worden.
25.2.4 Begrip: collectieve schuld
De collectieve schuld is de schuld die iemand draagt door de daden die de vertegenwoordigers van dat collectief in het verleden hebben gepleegd. Zo heeft bijvoorbeeld de Duitse bevolking een collectieve schuld voor wat er gebeurt is tijdens de tweede wereldoorlog en de blanken een collectieve schuld voor wat er gebeurt is tijdens de apartheid.
- De dochter draagt een collectieve schuld van wat er gebeurt is tijdens de apartheid
- Het is “haar schuld” dat de situatie geworden is zoals ze nu is
- Ze geeft het niet aan bij de politie om een nieuwe modus vivandi te bereiken, een nieuwe manier om samen te leven.
25.3 Het woord “allochtoon”
Het woord “allochtoon” stamt af van het Grieks wat ongeveer “van andere bodem” betekende.
Het woord wel vaak fout of niet volledig juist gebruikt. Na een tijd werd het enkel nog voor bv. Marrokanen gebruikt en niet voor Nederlands die in België kwamen wonen. Daardoor kreeg het een negatieve connotatie en werkte het demigrerend voor sommige bevolkingsgroepen.
27. Erst das Fressen und dann die Moral: Over Bertolt Brecht en het episch theater
27.1 Inhoud
- Gaat over ijzerhandelaar (Svendson) die verschillende klanten over de vloer krijgt.
- Van Oostenrijk
- Mevrouw Gall
- Meneer Britt
- Mevrouw Tjech
- Klant (niet benoemd met een naam)
- Kritisch toneelstuk: gaat over de zogenaamde neutrale positie van Zweden tijdens en in de aanloop van WOII
27.2 Soort toneelstuk
Volgens inleiding van het toneelstuk zelf:
- Parabel: een vergelijking. Er wordt geen expliciete betekenis meegegeven maar dit wordt gedaan via een vergelijking
- Politiek verslag: het stuk geeft een maatschappelijk geëngangeerde boodschap mee
27.3 Allegorische personages
- Ijzerhandelaar (Svendson): verwijst naar Zweden, een zogenaamd neutraal land. Maar ze leverden wel wapens aan Duitsland (wapens = ijzer). In het toneelstuk komt terug dat ze dit enkel doen als Duitsland betaald, het is dus geen steun.
- De Klant: verwijst naar Duitsland (Hitler), hij komt wapens aankopen en spreekt steeds over verwantschap. Klant betaalt ook met geld met bloed op. Verwijst naar oorlogsslachtoffers die gemaakt zullen worden met het ijzer dat hij koopt in de ijzerwinkel.
- Meneer Britt: verwijst naar Groot-Brittanië. Op een bepaald moment komt hij de winkel binnen met de beschuldigigen dat Svendson samenwerkt met de Klant
- Mevrouw Gall: verwijst naar Frankrijk
- Van Oostenrijk: wordt in stilte geannexeerd. Er is ook een verwijzing dat hij ongewapend was, verwijst naar geluidloosheid tijdens de annexatie.
- Mevrouw Tjech: verwijst naar Tjechië, wordt vermoord door de Klant. Gall en Britt hebben haar niet verdedigt, ze hebben enkel urenlang met haar gepraat. Verwijst naar het akkoord dat Engeland met Duitsland sluit over annexatie Sudetenland om zo aan de eisen van Hitler te kunnen voldoen en een oorlog te voorkomen.
27.4 Episch theater en Verfremdungseffekt
27.4.1 Oorsprong episch theater en vervreemdingstechnieken
- Brecht had kritiek op het traditionale burgelijk kijkkasttheater.
- Hij vond dat de mensen misschien hun frustraties na de voorstelling opgelost waren maar de context waarin ze waren ontstaan was niet opgelost
- Hij wilde de mensen doen nadenken over maatschappelijke problemen
- De mensen mochten emotioneel dus niet opgaan in het stuk. Hiervoor ontwikkelde hij enkele vervreemddingstechnieken
27.4.2. Vervreemdingstechnieken
- Opeenvolging van scènes ontbreekt enige logica
- Verandering van decors voor de ogen van het publiek
- Verteller richt zich rechtstreeks tot het publiek
- Personages zijn vaak clownesque afgebeeld, geen emphatie wekken voor de personages
- Personages nemen zelf soms afstand van hun rol om de situatie te analyseren
- Spots en andere technische middelen staan niet verdekt opgesteld
- Acteur leeft zich niet in, in zijn rol het is nauwelijks duidelijk dat hij een rol speelt
Dit alles was om de toeschouwers steeds te laten beseffen dat ze naar een toneel aan het kijken zijn.
27.5. Betekenis titel
Titel = eerst het eten en dan de moraal.
Hiermee duidt Brecht aan dat men eerst aan de levensnoden moet voorzien voordat men maar kan beginnen te denken over moraal en ethiek en dergelijke.
28. Heb je nou je zin: over syntaxis
28.1 Zinssemantiek
Zinssemantiek is de betekenis van de hele zin. Het kan bijvoorbeeld zijn dat een hele zin volledig grammiticaal juist is en dat alle individuele woorden van de zin een betekenis hebben, maar daarvoor hoeft de zin nog een betekenis te hebben.
bv. Kleurloze groene badkamers slapen triest.
28.2 Syntaxis
Syntaxis komt van het Grieks en betekent zoveel als samenplaatsing. In zinnen is de volgorde belangrijk om een correcte grammiticale zin te vormen.
Woordgroepen of constituenten zijn groepen van woorden die grammiticaal bij elkaar horen
De meest voorkomende woordvolgorde is SVO (Subject Verb Object). In het Nederlands zijn er nog twee andere mogelijkheiden SVO en SOV.
29. Taal in je hoofd: over psycholinguistiek
29.1 Taalverwerving
29.1.1 Perelinguale fase (0-1 jaar)
- Het kind kan vanaf de geboorte al geluiden maken (schreeuwen, huilen, geeuwen), het zijn insetinctieve reacties op inwendige prikkels
- Het kind is momenteel nog internationaal het kan 150 klanken van elkaar onderscheiden en kan elke taal dan ook leren
- Na 3,5 maanden zit het strottenhoofd juist en kan het kind taalklanken uiten
- Dit is de brabbelfase, het zijn articulatieoefeningen. Overal ter wereld klinken kinderen in de brabbelfase hetzelfde, het is pas later dat klanken van de moedertaal te vinden zijn.
- Het kind begrijpt al 100 woorden maar kan er geen uitspreken
29.1.2 De vroeglinguale fase (1 tot 2,5 jaar)
29.1.2.1 De eenwoordzin
- Kinderen gaan woorden beginnen uit te kunnen spreken. Hun zinnen bestaan slechts uit 1 woord.
- Met bal bedoelen ze dan dat ze de bal willen hebben (holofrasen)
- Problemen:
- Kinderen begrijpen nog niet dat ze met één woord meerdere dingen kunnen aanduiden. (onderextensie). Abstracte begrippen kennen ze ook nog niet
- Soms gebruiken ze één woord ook om te veel andere dingen aan te duiden (overextnsie)
29.1.2.2 De tweewoord-en meerdwoordzin
- Kinderen beginnen woorden met elkaar te combineren
- Ze leren woordvolgorde aan
- Ze kennen alleen lexicale woorden en geen grammaticale woorden.
- Op het einde kennen ze meer dan 1000 woorden
29.1.3 De diffentatiefase
- Kinderen beginnen allerlei grammaticale regels toe te passen. bv. zwakke werkwoorden vervoegen
- Soms passen ze ook de regels te ruim toe dat noemen we overgeneralisatie
29.2 Fouten tijdens de taalverwerving
- Werkwoorden verkeerd vervoegen: bv. ik heef (naar analogie met hij heef+t). Dit noemen we het analogieprincipe.
- Soms gaan ze ook woorden fout uitspreken omdat ze meer vertrouwd zijn met de fonologische klanken van andere woorden. Bv. appeltheker in de plaats van appotheker. Omdat ze meer vertrouwd zijn met “appel” dan met “appo”
- Ze gaan ook aan contaminatie doen. Dit betekent dat ze twee bestaande woorden gaan samenvoegen tot een nieuw fout woord.
- Etymoligiseren: ze gaan foutieve verklaringen geven aan woorden op basis van de betekenis van andere woorden.
- Assiociatie: kinderen gaan ook bv vormen gaan assoiceren. bv. bubbeltruitje (BH)
29.3 Autisme en het begrijpen van taal
- Vaak wordt er gezegd dat autisten abstracte begrippen niet goed kunnen begrijpen, maar het gaat eerder over woorden die een context nodig hebben, bv. deiktische woorden.
- Soms is er wel een probleem van abstractie en gaan ze wel woorden te lekker nemen
- Ze hebben moeilijkheden met dubbelzinnige zinnen.
29.4 Het gebied van Wernicke en Broca
- Broca zorgt voor het begrijpen van zinnen. Wanneer iemand een defect heeft aan het gebied van Broca gaat die persoon het moeilijk hebben met bijvoorbeeld het begrijpen van complex gestructureerde zinnen.
- Wernicke zorgt voor het uitspreken van de woorden en daar zit ook ons intern woordenboek
29.5 Dyslecten
- Moeizaam intrepreteren van tekens, ze hebben geen woordbeelden opgeslagen. Als een gezond persoon een tekst leest kan hij normaal gezien gemakkelijk over fout gespedle woordne lezne omdat hij woordbeelden heeft van deze woorden.
- Heeft moeilijkheden met het luisteren en tegelijk schrijven, bv. bij luisteropdrachten. Het ene interfereert met het andere
41. Op een voetstuk: over postmoderne auteurs
41.1 Kernmerken van postmoderne romans
- De wereld is gefragmenteerd, choas is onvermijdelijk
- Er eerst willekeur in een postmoderne roman want er is geen logische intrige en afgerond plot meer
- De auteur verwisseld vaak van vertelperspectieven en we krijgen te maken met grillige en soms inconsequente personages
- Het idee van de traditionele roman waar men probeert een wereld en personages te creeëren die net echt zijn wordt mee gebroken. De schrijver probeert net het omgekeerde te doen. Hij probeert een overduidelijke verzonnen, kunstmatige wereld te maken. Een voorbeeld hiervan is metafictie: wanneer het verhaal over het lezen en het schrijven zelf gaat.
- Er treed vaak een duidelijk zichtbare verteller op die de gebeurtenissen in het verhaal becommentaarieërd.
- Een postmoderne roman verwijst continu naar andere teksten door ze te citeren of te samplen. Dit is intertekstualiteit.
- Er worden verschillende litteraire genres met elkaar gecombineerd (eclectisme) of geparodieerd (pastiche).
Magisch realisme:
- Literaire stroming die werkelijkheid met droom, fantasie combineert
- Moeilijk werkelijkheid en droom te onderscheiden
- voorbeelden: The Matrix
41.2 Kenmerken toegepast op Hardboiled Wonderland en het einde van de wereld
- Ontbreken van enige logische volgorde: twee verhalen worden door elkaar vertelt: het verhaal van de jonge wetenschapper en de man die zonder zijn schaduw op zoek gaat naar een eenhoorn
- Problematische relatie tussen fictie en realiteit:
- Wetenschapper is gehersenspoeld -> bewustzijn van de verteller is gemanipuleerd, de lezer weet dus niet wat echt is.
- Sampling en intertekstualiteit: titel verwijst naar Alice in Wonderland. De schaduw is ook een verwijzing naar het archetype van de schaduw die al het kwade en ondoegende in de mens voorstelt maar ook zijn creativiteit.
42. Moeders en zonen: over hedendaags klassiek toneel
42.1 Verhaal Mamma Medea
- Stuk van Tom Lanlye, een adaptie van het klassiek Griekse toneelstuk
- Iason moest in Cholsis het Gulden Vlies gaan stelen om recht te kunnen op de troon in zijn thuisland.
- Medea die smoorverliefd is op Iason helpt hem om het Gulden Vlies te stelen. Medea vervloekt haar vaderland en steelt het Gulden Vlies.
- Medea moet met Iason mee vluchten omdat ze nu niet kon terugkregen
- Pelius weigert Iason de troon in Griekenland ook al hadden ze het Gulden Vlies verkregen
- Medea vermoord Pelias met een list
- Uit wroeging wijkt Iason uit naar Korinthe en daar trouwen Medea en Iason en krijgen twee zonen.
- Later wilt Iason weg van Medea om te trouwen met de dochter van de Korintische vorst creon.
- Uit wraak voor zijn ontrouw dood Medea haar twee zonen
42.2 Ontstaan van de Griekse tragedie
- Aristoteles: tragedie was een koorlied met fluitbegeleiding ter ere van Dionysos
- Tragedie komt van Tragos = bok + ode (zang)
- Zang gezonden door bokken verkleedde zangers
- De zang vergezelde het offeren van de zondebok
- De eerste tragidie was met één acteur en een koor
De drie grote tragedie schrijvers:
-
Aechyclus, Sophocles en Euripides
-
Aechyclus
- Ging met een tweede acteur werken
- Stuk beheerst door Goden en hun wetten
-
Sophocles
- Introduceerd een derde acteur
- Ging over hoe mythische helden reageren op het leed waarin ze getrokken worden
- Hoe de mens pas na veel leed de goddelijke wetten leert kennen
-
Euripides
- Nog meer acteurs
- Koor krijgt kleinre rol
- Helden zijn het slachtoffer van hun eigen hartstochten
- Oorsprong tragedie is in de mens zelf
- Personages zijn belichamingen van menselijke reacties
Fasen in een Griekse tragedie:
- Hybris:
- Hoogmoed, overmoed. Een held doet iets boven zijn kunnen
- Nemesis:
- Wraakgodinnen
- wraak om wat de held heeft gedaan
- Katarsis
- Inzicht in de situatie krijgen
Personages:
- Protagonist: het hoofd personages meestal de held. (Medea: Iason)
- Antagonist: de tegenstander van de Protagonist (Bij Medea kan dit Medea zelf zijn)
- Tritagonist: een derde personage. Het heeft vaak als functie een personage te zijn waaran de protagonist of antagonist zijn gevoelens kwijt kan (zus van Medea).
42.3 Oedipus
42.3.1 Verhaal
- Voordat Jokaste haar zoon krijgt, krijgt ze van een orakel te horen dat hij zijn vader zal vermoorden
- Wanneer het kind (Oedipus) geboren wordt, wordt hij weggegeven aan een gezin dat geen kinderen kon krijgen. Maar hij wordt wel eerst gebrandmerkt aan zijn voeten
- Later krijgt Oediupus zelf te horen van een orakel dat hij zijn echte ouders niet kent
- Hij probeert zijn lot te ontvluchten maar komt vader tegen en vermoord hem (niet wetende dat het zijn vader is)
- Later trouwt hij met zijn moeder die toen weduwe was (niet wetende dat het zijn moeder is) en krijgt kinderen
- Hij komt te weten dat zijn geliefde eigenlijk zijn moeder is en dat hij zijn vader heeft vermoord.
- Steekt zijn ogen uit en vertrekt met alle elende uit het land weg
42.3.2 Toegepast op de fasen van de Griekse tragedie
- Hybris: probeert zijn noodlot te ontvluchten
- Katarsis: wanneer hij zijn ogen uitsteekt kan hij zijn emoties lostlaten
49. Op het randje: over stand-up comedy
Technieken om humor te creeëren:
- taalhumor
- intonatie: intonatie veranderen op een grappige manier
- toonaard: sterm vervormen om een humoristisch effect te krijgen
- overdrijving: overdreven bewegingen, overdreven stem…
- proxemiek: doen alsof er een tweede personage meespeelt op je podium
- mimiek: de bewegingen van het gezicht
- gestiek: bewegingen van het lichaam
Benadering van het onderwerp:
- choquerend
- beledigend
- spottend
- cynisch = niet meer geloven in het goede van de mens
- ironisch = een tegenstelling tussen wat gezegd en getoond wordt
- satirisch = kritiek geven op iets door het bijvoorbeeld karikaturaal weer te geven
- Parodie = een spottend nabootsing van iets wat ernstig bedoeld was
- Zwarte humor = humor die het heeft over de slechte dingen, over de dood bijvoorbeeld
- Persiflage = sterk verwant met parodie. Het is een hekelende, bijtende, spottende nabootsing van een bepaald model
- Sarcasme = bijtende spot, verwant met ironie maar scherper van toon en vaak om iemand te kwetsen
- zelfspot